De Nederlandse waterbouw bevindt zich midden in een van de grootste transities uit haar geschiedenis. Klimaatopgaven, strengere emissienormen en maatschappelijke verwachtingen dwingen de sector tot fundamenteel anders denken. Tegelijkertijd werken waterbouwers al decennialang met robuuste, kostbare werkschepen die niet zomaar allemaal vervangen kunnen worden. Tussen die twee werelden moet de verduurzaming vorm krijgen.
Opvallend is dat de drang tot verduurzaming steeds vaker ook van binnenuit komt. Dat zie je vooral bij familiebedrijven zoals het onze, waar generaties betrokken zijn en een lange-termijnblik vanzelfsprekend is. Dat creëert een intrinsieke motivatie om te investeren in schonere technieken. Tegelijkertijd wordt de sector ook krachtig uitgedaagd door opdrachtgevers, met Rijkswaterstaat voorop. Binnen contracten wordt steeds vaker gevraagd: wat kan er al wél emissieloos? Die vraag zet de markt aan tot concrete oplossingen, van hybride concepten tot volledig emissievrije schepen.
Toch liggen er grote uitdagingen. Waterbouwprojecten spelen zich meestal niet op één vaste plek af. Vaarafstanden kunnen aanzienlijk zijn en een onderhoudsareaal is vaak verspreid over vele tientallen kilometers. Hierdoor is de energieketen – laden, bufferen, transporteren – minstens zo belangrijk als de aandrijving van het schip zelf. Een volledig emissieloze operatie is soms logistiek complex en financieel zwaar, maar duidelijke afspraken en samenwerking met opdrachtgevers werken hierin faciliterend. De praktijk laat zien dat flexibiliteit essentieel is: mobiele laadoplossingen, energiecontainers en systemen die onafhankelijk van vaste netaansluitingen kunnen functioneren.
Een tweede belangrijke nuance: verduurzaming gaat niet over ‘alles ineens radicaal omgooien’. In de waterbouw hebben schepen een levensduur van meer dan dertig jaar of langer. Daarom denken we samen met opdrachtgevers in transitiepaden. Stage V-motoren in combinatie met HVO100 kan bijvoorbeeld al een groot deel van de uitstoot reduceren. Volledig emissieloos blijft het doel, maar de laatste percentages CO2-besparing zijn vaak het duurst en complex. Ik ben van mening dat de maximale impact per euro leidend moet zijn, en niet alleen het snel zetten van een stip op de horizon.
Consistent beleid, ook op Europees vlak, is hierbij cruciaal. Verduurzamingsinvesteringen zijn groot en moeten over vele jaren terugverdiend worden. Wie een schip bouwt dat dertig jaar meegaat, moet kunnen vertrouwen op een gelijk speelveld en stabiele en passende regels, anders is er geen businesscase. Dat geldt niet alleen voor ons, maar voor de hele markt. Tegelijkertijd is de waterbouw een internationale markt. Schepen die vandaag in Nederland draaien, liggen morgen elders in Europa of zelfs daarbuiten. Verduurzaming moet zowel nationaal gestimuleerd als internationaal houdbaar zijn.
Kennisdeling is van belang, dat is wat de gehele sector breed draagt. Via de Vereniging van Waterbouwers, de duurzaamheidskerngroep en initiatieven als innovatiehubs worden ervaringen gedeeld over wat werkt en wat niet, van MKI-criteria tot energieconcepten. We streven ernaar dat bedrijven niet elk afzonderlijk het wiel hoeven uit te vinden. Want de grootste impact bereik je samen. De toekomst van de waterbouw is duurzaam, dat staat buiten kijf. Niet omdat het moet, maar omdat de sector weet dat vooruitkijken altijd een deel van het vak is geweest en blijft.
Ons advies aan de overheid? Daag de markt uit, maar zorg voor een realistisch tempo, een internationaal level playing field en consistent beleid. De laatste procenten aan CO2-besparingen zijn het duurst, maar met slimme tussenstappen kunnen we nu al enorme winst boeken. Want verduurzaming is geen project met een einddatum. Wij gaan in elk geval door. Leren, testen, opschalen. Ons nieuwe schip de Prins ZEs is daar een concreet voorbeeld van. Het is het eerste volledig emissieloze draadkraanschip van Nederland.
De Pen – Isolde Struijk – Directeur Van den Herik